COLUMN 'Weinig mensen veel zien' Prof. dr. Gert-Jan Hospers
De 21e eeuw staat nu al bekend als ‘de eeuw van de stad’. Overal groeien steden ten koste van het platteland. Betekent dit dat de rol van dorpen is uitgespeeld? In Overijssel in elk geval niet, want wie door de provincie toert, komt onderweg het ene na het andere vitale dorp tegen. Toegegeven, sommige voorzieningen in kleine kernen staan onder druk, zoals de supermarkt, de bieb of het zwembad. Tegelijkertijd blijkt uit onderzoek dat dorpelingen best tevreden zijn over hun leefomgeving. Wie in Welsum, Luttenberg of Kloosterhaar gaat kijken, begrijpt waarom. De leefbaarheid van het platteland heeft maar weinig te maken met voorzieningen; de woonkwaliteit en sociale samenhang zijn veel belangrijker. Het zijn niet de winkels of sportaccommodaties op zich die voor leefbaarheid zorgen, maar het contact tussen inwoners onderling – het gaat om mensen in plaats van stenen.
Bovendien: als dorpelingen een voorziening die dreigt te sluiten echt belangrijk vinden, springen ze vaak zelf bij. Denk aan betrokken bewoners die een supermarktje runnen, verenigingshuis opknappen of het beheer van het zwembad overnemen. In de rest van het land wordt Overijssel vaak als toonbeeld van gemeenschapszin opgevoerd. Neem de kernen van de gemeenten Tubbergen en Dinkelland, waar dorpelingen samen de handen uit de mouwen steken om hun leefomgeving aantrekkelijk te houden. Als burgerschap ergens kans van slagen heeft, dan is het in een dorp. De reden daarvoor ligt voor de hand en is prachtig verwoord door de schrijver Lévi Weemoedt: ‘In de stad zie je veel mensen weinig, in het dorp weinig mensen veel.’ Omdat dorpelingen elkaar telkens zien, hebben ze meer lokale en sociale binding dan stedelingen. Die binding zorgt voor daadkracht.
Toch is actief burgerschap niet de oplossing voor alle uitdagingen waarmee dorpen te maken hebben. Je kunt van bewoners niet alles verwachten. Een dorpsfeest organiseren lukt prima, maar het aanleggen van glasvezel is toch echt iets voor professionals. Ook zie je in de praktijk dat de ene kern initiatiefrijker is dan de andere. Accepteren we die ongelijkheid tussen dorpen? Verder worden burgerinitiatieven nogal eens in de kiem gesmoord door ellenlange procedures en hinderlijke regels. Soms zijn gemeenten afwachtend en kijken ze waar dorpelingen zoal mee komen, waardoor de discussie wat een overheidstaak is en wat niet achterwege blijft. Het gemeentebestuur doet er goed aan hierover duidelijkheid te scheppen en voor alle kleine kernen in elk geval een minimumniveau aan voorzieningen te garanderen, zoals optimale bereikbaarheid en een ontmoetingsplek.
Voor hun toekomst hoeven dorpen gelukkig niet alleen te vertrouwen op de gemeenschap en de gemeente. Want wie had twintig jaar geleden durven dromen dat we in een afgelegen Overijssels dorp zouden kunnen skypen met familieleden in Australië? Ongetwijfeld biedt de voortschrijdende technologie de komende jaren weer nieuwe mogelijkheden die het platteland leefbaar houden. Van die dynamiek kunnen dorpen en hun inwoners volop profiteren, zolang ze maar bereid zijn mee te bewegen met de realiteit.
Gert-Jan Hospers